Willibrordusorgel slider 1920 400
Speeltafel Willibrordusorgel
Compliatie koperen pijpen Willibrordusorgel
Pijpwerk Willibrordusorgel
Willibrordusorgel slider 1920 400
Speeltafel Willibrordusorgel
Compliatie koperen pijpen Willibrordusorgel
Pijpwerk Willibrordusorgel

Anton Doornhein

Aanvang:
Einde:

Serie:

zaterdag 18 mei 2024, 16:00 u.
zaterdag 18 mei 2024, 17:30 u.

51ste serie concerten - 2024

Programma

Louis Vierne (1870-1937)  Improvisation pour grand orgue (transcriptie: Jean-Michel Louchart)  
Louis Vierne (1870-1937)  Uit Triptique: Stèle pour un enfant défunt  
Henry Mulet (1878-1967)  Tu es Petra et portae inferi non praevalebunt adversus te Carillon
Charles Tournemire (1870-1939)Uit: In Assumptione B.M.V. Op.57 (L’Orgue Mystique)
– Introït
– Offertoire
– Paraphrase
– Carillon    
Pierre Cochereau (1924-1984)Treize Improvisations sur les versets de vêpres  (Transcription de Jeanne Joulain)
Marcel Dupré (1886-1971)  Prélude et Fugue in C majeur op. 36, nr.3

Organist

Anton Doornhein werd op 27 augustus 1960 geboren te Rijnsburg. Al vroeg bleek zijn interesse voor het orgel; op negenjarige leeftijd kreeg hij zijn eerste orgellessen bij Nico de Raad te Katwijk. Na het behalen van diverse diploma’s ging hij in 1978 naar het Rotterdams Conservatorium.

Hier studeerde hij hoofdvak orgel bij Jet Dubbeldam. De studie sloot hij af met de diploma’s Docerend Musicus en Uitvoerend Musicus. Verder behaalde hij hier ook diploma’s voor pianospel.

Na zijn opleiding nam hij deel aan diverse cursussen, o.a. bij Albert de Klerk en Kamiel d’Hooghe. Verder volgde hij interpretatielessen bij Marie Louise Langlais-Jaquet aan het ‘Conservatoire International de Musique’ te Parijs, die bekroond werden met een unanieme toekenning van de Grand Prix.

In 1985 won hij het ‘Nationaal Orgelconcours’ te Leiden in de categorie romantiek en in 1988 werd hij prijswinnaar van het Internationaal Orgelconcours te Nijmegen. Bij het Internationaal Bach Concours 1995 in de Grote of Sint-Bavokerk te Haarlem was hij een van de finalisten.

Vanwege zijn verdiensten voor de Franse orgelcultuur ontving hij in 1997 de bronzen, en in 2004 de zilveren medaille ‘Arts, Sciences et Lettres’. In 2001 won hij drie prijzen bij het César Franck Orgelconcours in de Kathedrale Basiliek St. Bavo te Haarlem: de tweede prijs, de publieksprijs en de Charles Tournemireprijs.

Anton Doornhein is werkzaam als muzikaal begeleider (o.a. als pianist) bij de Rotterdamse Dansakademie. Als organist is hij verbonden aan de R.K. Dominicuskerk in Rotterdam en aan de begraafplaats Oud Eik en Duinen te ‘s-Gravenhage.

Van zijn spel verscheen een aantal cd’s met daarop opnamen in de St.-Agathakerk te Lisse, de Grote Kerk te Beverwijk, de Mozes en Aäronkerk te Amsterdam en de Katarinakerk te Stockholm. In 2007 nam hij alle orgelwerken van Joseph Jongen op, die uitgekomen zijn in 2 cd-boxen van 2 cd’s. Dit oeuvre werd gespeeld in de Onze-Lieve-Vrouwe Kerk van Laken (België) en in de Marienbasilika van Kevelaer (Duitsland).

Toelichting op het programma

Een doorsnee van de ontwikkeling in de Franse orgelliteratuur van de 19e naar de 20e eeuw

1. Louis Vierne (1870-1937) Improvisation pour Grand Orgue (nr. 4, 1930), dat naast twee andere improvisaties onderdeel uitmaakte van vieringen in de Notre Dame, door Louchart in 2005 uitgeschreven. Hij was een leerling van Durflé.  Vierne stond bekend als een groot improvisator. Dat is al gelijk duidelijk bij de opening: groots en imposant. Het thema wordt fors aangezet, om later te verglijden in doorwerkingen, waarin de melodie in het pedaal dominant doorlinkt en de rechterhand zich beperkt tot begeleidende akkoorden. Op het einde komen er rustige meditatieve akkoorden.                                                                    

2. Louis Vierne (1870-1937) Uit Triptique (drieluik), op. 58 : Stèle pour un enfant défunt (gedenkpaal voor een overleden kind). Dit werk is duidelijk een herdenkingswerk: het begint met een etherisch klankspel, symboliserend de vluchtigheid van het leven. De toonzetting is daarom ook somberheid, die echter wordt overstemd door optimisme, met aarzelende chromatiek en ook berusting. Het motief wordt in bewerking herhaald, uitlopend in een wegstervend morendo.

3. Henry Mulet (1878-1967) Uit: Esquisses Byzantines (Byzantijnse Schetsen) (1914-1918), 10 gebundelde schetsen, als impressies van elementen uit de Sacré Cœur Monmartre Parijs).
–  “Tu es Petrus (Petra) et portæ inferi non prævalebunt adversus te” (Math.16,18) (Jij bent Petrus en de poorten van de onderwereld zullen jou niet overweldigen). Dit werk is het 10e en laatste deel van Esquises. Het is geschreven als was het een carillon, dit is ook de ondertitel van het werk. Daarom heeft het werk ook een karakter van een toccata. Een klankspel met als ondersteuning: gebroken akkoorden. In hevigheid neemt het toe, waarna het forte mindert tot een pianissimo. Het pedaal heeft hier een belangrijk functie van een laagliggende baslijn van de melodie. Na dit pianissimo neemt het forte tot een fortissimo toe. Een imponerend slot van de bundel. Mulet had een band met deze kerk, want hij was op Montmartre geboren.

4. Charles Tournemire (1870-1939) Uit L’Orgue Mystique (op. 55-57)
– Uit In Assumptione Beatæ Mariæ Virginis (Maria ten hemenopneming) Vol 4 nr. 35. De onderstaan delen zijn voorspelen bij diverse onderdelen van de RK Eucharistie.
–  Prélude à l’ Introit is gebaseerd op de Gregoriaanse melodie: Gaudeamus omnes in Domino. (Laten wij verheugd zijn in de Heer). Een heel etherisch werk, waarin flarden van het Gregoriaans gebruikt worden.
– Offertoire Assumpta est (opgenomen is zij). Dit deel bestaat uit afwisselingen van gedragen akkoordspel en het ophalen en weer gebruiken de stukken Gregoriaans.  
– Paraphrase-Carillon is een van de meest verblindende finale die Tournemire geschreven heeft. Het werk is opgebouwd als een weefsel van twee Maria-gezangen: De hymne “Ave Maris Stella” en de antifoon  “Salve Regina.” Het werk bestaat uit drie delen, met als structuur: A1 – B – A2. In deze drie delen worden beide melodieën kunstig samengeweven Deel I is een stevig, robuust en speels stuk muziek, terwijl deel II dansachtig is en bezonnenheid uitstraalt. Grote akkoorden geven dit deel een mystiek aureool. De tinteling van het carillon is herkenbaar aan allerlei loopjes, het einde verdampt als een morendo. Het derde deel gebruikt de melodie van het eerste deel als een herhaling of inclusie, maar dan veel forser en massiever doordat het hele orgel aan de melodie een ander timbre geeft.

5. Pierre Cochereau (1924-1984) Treize Improvisations sur les versets de vêpres (Transcriptions de Jeanne Joulain) (1963) (13 Improvisaties over verzen uit vespers) (1963) De dertien improvisaties zijn alle   experimenten om de reikwijdtes van het grote orgel langs alle kanten uit te proberen. Geen van deze .  . . improvisaties lijken op elkaar, maar soms ontdek je verre overeenkomsten: Gevoel voor orgeltechniek, virtuositeit en klankcombinaties geven deze improvisaties kleur. Soms heftig, dan ingetogen, meestal met chromatische doorwerkingen. Te veel om elk deze improvisaties in een kort bestek grondig uit de doeken te doen.

6. Marcel Dupré (1886-1971) Prélude et Fugue in C majeur op. 36, nr 3 (1912) Dit werk staat terecht op het einde van dit concert. Hier komt alles bij elkaar als concertstuk. De virtuositeit, zijn toepassing van verschillende speelmanieren en inventiviteit.  De prelude is vrij lyrisch en ingetogen, de fuga daartegen is puntig met veel staccato. Met een groots akkoord wordt dit concert eer aangedaan.

Gegevens concert

Locatie: Kathedrale Basiliek St. Bavo, Haarlem, Leidsevaart 146, 2014 HE Haarlem. Ingang aan het Bisschop Bottemanneplein
Toegang: gratis, vrijwillige bijdrage. Kosten € 10-15,– per persoon. Donaties: zie donateurspagina

Sponsoren 2024

Sponsoren 2024
image_pdfimage_print