Programma
Piet-Jan van Rossum (1966) | 3ème Livre d’Orgue 1. “zur Ende, Vater…” 2. “Zu deinen Gnaden…” 3. “Flügel und Kind…” 4. “Ruhe, Kleid und Schuhe” 5. “langmütig und zur Hälfte gebrochen” 6. “fast unvermeidlich…” 7. “Unsers” 8. “auch euch, ihr meine Lieben” 9. “fahrt wohl…” |
Organist
Jan Hage (1964) geeft vele concerten in binnen- en buitenland en maakt radio- tv- en cd-opnames. Hij is een warm pleitbezorger en veelgevraagd interpreet van hedendaagse orgelmuziek. Als solist trad hij op met o.a. de Slagwerkgroep Den Haag, het Asko|Schönberg en het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Als componist schreef hij werken voor orgel en ensembles.
In 2016 promoveerde hij aan de Protestantse Theologische Universiteit in Amsterdam. Zijn proefschrift is getiteld ‘Muziek als missie. Een luthers geluid in een calvinistische wereld. Een studie naar Willem Mudde en de kerkmuzikale vernieuwingsbeweging.’
Als organist is Jan Hage verbonden aan de Domkerk in Utrecht waar hij het majestueuze Bätz-orgel bespeelt. Zelf zegt hij daarover: „Het is natuurlijk een topplek, met een geweldig orgel waar ik dol op ben. Ik heb er in 1991 eindexamen gedaan. Het is voor mij een van de topplekken in Nederland met internationale uitstraling, naast bijvoorbeeld de Bavo in Haarlem, de Grote Kerk in Dordrecht en de Sint-Jan in Gouda. Niet overal is men meer even kerkelijk actief. In de Domkerk wel, met iedere zondag een dienst en iedere woensdag een vesper. Het kan bijna niet beter.”
Prijzen
- de Prémier Prix ‘à l’unanimité du jury’ na zijn studie bij André Isoir
- Eerste prijs bij Nationaal Orgelconcours in Leiden (categorie 20ste eeuwse muziek)
- Eerste prijs the Swiss Organ Competition in Schaffhausen
- Premier Concours de l’interprétation de Musique Classique in Poitier (enige editie)
- In 2006 ontving hij de médaille d’argent van Société Académique Arts-Sciences-Lettreste Parijs vanwege zijn verdiensten voor de Franse orgelcultuur
Toelichting op het programma
“nun ruhen alle Wälder”
Orgelboek 3
Het derde orgelboek behelst een flink deel van mijn componeren, van mijn aandacht, en vooral van mijn afkomst.
Want dat is, denk ik, aan de hand: op mijn 58e komen de wortels van mijn componist-zijn bloot te liggen. Ik droom vaker van mijn jeugd, van mijn vader, geboren 1914, organist bij de Gereformeerde Bond, zijn muzikale wortels: de romantische traditie rond Jan Zwart en Feike Asma. Hoe het me als tienjarige deels ontroerde en deels benauwde. Het was muziek en een traditie die stilstond, er was niets veranderd sinds mijn oma organist bij de Gereformeerde Bond van Honselersdijk was (1920-30). Ook bij oma thuis was niets veranderd en ook niet bij haar zus Jo. Ze woonden naast elkaar in de dorpsstraat, het rook er naar oude mensen, naar stoofvlees, naar aangebrande melk, naar ‘de ramen dicht’ en stof. Bij oma stond een harmonium, bij tante Jo een staande piano en een orgeltje. Op de stapels bladmuziek lagen vreemde bundels met korte karakterstukjes; titels als ‘genoegen’, ‘warmte’, ‘vertroosting’. Ook Edvard Grieg en werkjes voor piano en harmonium. Ik was er niet graag, bij mijn oma en mijn tante. De velletjes op mijn koffie, de koekjes die ik niet vertrouwde. Ik wilde naar huis, naar mijn boeken, de televisie, ik was liever bij mijn zus, bij wie alles modern was: het zwarte leren bankstel, de keuken, de kunst aan de muur. Nu is dat alles vintage jaren 70: de glazen salontafel, het psychedelisch behang, de hippe asbakken en de overal rondslingerende pakjes Belinda menthol, de glazen Campari en Martini. Ze had Jan Wolkers in de kast. Ik smokkelde de boeken mee naar huis en las ze stiekem.
Nu, bijna 50 jaar verder de toekomst in, is iedereen overleden, ook mijn zus. Het is allemaal geschiedenis. En zoals dat gaat bij een nakomeling, ik begraaf iedereen, ruim ieders huis leeg, zowel dat van tante Jo als dat van mijn hippe zus.
En ik kijk voor me uit en bezie 2025. Weer een andere cultuur: asbakken zijn passé, een roker is een loser, het gemopper van Wolkers is uit de tijd. En de Gereformeerde traditie is een perkamenten reliek geworden, alhoewel ze nog steeds bestaat.
Ik keer terug bij mijn vader, hij heeft twee wereldoorlogen meegemaakt, mijn vader die in Delft, in de Maranathakerk, improviseerde op het schelle neo-barokorgel uit 1969. Ik ging op zaterdag mee, een rusteloze jongen, 7 jaar oud, die enerzijds luisterde naar zijn vader, maar anderzijds ook verveeld raakte, ook daar dacht: ik wil naar huis, naar mijn kamer, mijn boeken. Het kon uren duren, die improvisaties. Als thema koos vader een psalm of gezang en dan zat hij met een vol gemoed, druk bewegend op de orgelbank, zijn twijfels en angsten er uit spelen. Ik begreep dat toen niet, was een beetje gegeneerd wanneer mijn vader zo emotioneel werd. Ik zwierf door de kerk, was nieuwsgierig, zat op verschillende plekken op de kerkbanken, ging stiekem de preekstoel op om te kijken naar de enorme Statenbijbel die daar lag. Ik keek in hoeken en gaten, keek naar de kroonluchter en het mozaiek van de ruitjes, alles, besef ik nu, was in dit moderne kerkgebouw gebaseerd op de ruit-figuur. De vierkant op zijn punt rustend. De kerk zelf was gebouwd in de vorm van een ruit. Het orgel stond in de uiterste punt, de preekstoel hing in de tegenoverliggende hoek. Ook de ramen bestonden uit ruitjes in de kleuren geel, groen en paars, een pastelvariant daarvan. Ondoorzichtig glas. Ik vraag me soms af wat het met een kind doet wanneer het uren naar die gekleurde ruiten staart. Want de rest van de kerk was verbluffend kaal. Geen pleisterwerk, geen afbeeldingen. Een muur van gele bakstenen, een balkon met drie rijen banken.
Er was één verboden plek. Één hoopvol venster naar een mysterie. Een plek waarvan mijn vader zei: ‘blijf daar maar weg’. Maar natuurlijk ging ik er voorzichtig heen. Het was de ruimte achter de orgelkast. Het uiterste deel van de punt van de ruitvorm die de kerk was. Recht achter de orgelkast was er een kleine loopruimte en daarachter een kamertje. Een driehoekige ruimte. De wand was grotendeels van glas met links een deur. In de ruimte stonden een kast en een bank en verder was er nog een minieme hoek waar de twee bakstenen muren bij elkaar kwamen. Ik glipte door de deur, die niet op slot was, naar binnen. Ik trof een tweede orgel aan. Een orgelbank, pedalen, en een gesloten speeltafel die opengeschoven kon worden en twee klavieren bevatte. Het was de voorganger van het neo-barok orgel uit 1969, een elektrisch orgel met een aan–uit knop en potmetertjes boven de klavieren. Ik begreep nu ook het andere mysterie, namelijk de twee enorme luidsprekers die in de twee vrijgebleven hoeken hoog boven de bezoekers hingen. Vierkante kasten van twee bij twee geplaatst op een metalen driehoek die in de muur bevestigd zat. Ik begreep dat mijn vader aanvankelijk in die glazen driehoek zat met de deur dicht en elektronisch de dienst begeleidde. En omdat het nieuwe orgel er nog niet stond keken de dominee en hij elkaar recht aan. Bij het bouwen van het nieuwe pijporgel had men het oude orgel en de luidsprekers gewoon laten staan. En niemand gebruikte het. Ik vroeg mijn vader er naar, maar hij zei er weinig over, zei dat ik het vooral niet aan moest zetten, omdat het mogelijk zou exploderen. Misschien zaten er buizen in het orgel en doelde hij daar op.
Het tweede orgel, het orgel dat niet meer mocht klinken, werd in mijn fantasie al snel een fantoomorgel. Een griezelige plek. Tijdens de lange improvisaties van mijn vader ging ik de ruimte binnen, schoof op de orgelbank en opende de kast. Af en toe drukte ik een registerknop in. De toetsen raakte ik niet aan. Er was iets onheilspellends aan de kleine driehoekige ruimte, met glas afgezet. En zeker met op de achtergrond de emotionele variaties van mijn vader. Bij mijn weten heeft dat elektronisch orgel nooit meer geklonken.
De Maranathakerk: mijn vader vertrok er 1990 na 50 jaar pro deo gespeeld te hebben en niet veel later werd de kerk gesloten en het pijporgel gedemonteerd en verkocht. En daarna stak iemand de kerk in brand. Er bleef niets van over.
Dit onbetekenende elektronische orgel dat na 1969 niet meer klonk verbond zich in mijn verbeelding met twee andere orgels. Grote majestueuze instrumenten die in vlammen opgingen: het oude orgel van de Laurenskerk te Rotterdam, verbrand door de bombardementen van 1940 en het orgel van de basiliek van Trier dat gillend ten onder ging in de vuurzee door een ander bombardement. Over dit orgel werd geschreven dat de vuurwinden door de pijpen raasden en een huiveringwekkende klacht voortbrachten.
“als der Dachstuhl so richtig brannte, da haben die Orgel zu Spielen begonnen, von alleine.
Der Feuersturm sei durch die Pfeifen hindurch gefahren und habe ein gespenstiches Konzert entfacht” (over het Ibach-Weigle orgel (1913-1944) in de basiliek van Trier). Het idee van een brandend orgel is als een nachtmerrie voor me, iets wat écht niet kan, iets afschuwelijks.
Goed, wat betekent dit?
De herinneringen aan de vele generaties waar ik in 1970 nog net de schaduw van meemaakte, oma en tante Jo in hun 19e eeuwse huizen. De oude Gereformeerde traditie die er aan ten grondslag lag, een traditie waarin ik nog ben opgevoed, een traditie waarin ik mijn vader nog hoorde improviseren, een traditie die nog steeds geïsoleerd voortgaat in de Biblebelt.
En dát gekoppeld aan mijn ervaring met een stil spookorgel en andere gewelddadig uit de weg geruimde instrumenten. Voor altijd weg. Net als mijn familie van toen, alles weg.
En die Bonds-traditie, verdwaald en geïsoleerd, in kleine gemeenten in Nederland voortgaand, op een punt in de tijd 130 jaar geleden blijven steken.
Wat een rare wezens zijn we toch. Wat vind ik mezelf een vreemd wezen. Nog steeds verlangend, net als het kind, naar ‘nieuw’, ‘vooruit’, ‘frisse lucht’, ‘een eigen kamer’ en vér weg van alle mufheid, van alles wat stilstaat, van wat niet langer de toekomst in stroomt. Maar ook emotioneel raken wanneer ik de orgelwerken van Jan Zwart hoor en zeer melancholisch terugverlangen naar de tijden die lang voorbij zijn. En naar de mensen die me ontvallen zijn.
Het besef van volstrekte onbenulligheid bij het aanschouwen van de verzakte graven van mijn ouders en zus. De ouders opgevoed als in de 19e eeuw, de zus al bijna in de 21e eeuw, maar beiden vergeten.
Het lijkt een versleten betoog.
Misschien is het de eenzaamheid die ik voel. Dat van een manier van leven en een familie vooral nog mijn herinneringen resten.
Piet-Jan van Rossum
Gegevens concert
Locatie: Kathedrale Basiliek St.-Bavo, Haarlem, Leidsevaart 146, 2014 HE Haarlem. De hoofdingang bevindt zich tussen de torens aan het Bisschop Bottemanneplein.
Toegang: gratis, vrijwillige bijdrage. Kosten € 10-15,– per persoon. Donaties: zie donateurspagina
Sponsoren 2025
