Programma
viool & orgel | |
Tomaso Antonio Vitali (1663 – 1745) | Chaconne |
viool | |
Igor Strawinsky (1882 – 1971) | Elegy |
orgel | |
Louis Vierne (1870 – 1937) | Uit: Pièces de Fantaisie Naïades |
Léon Boëllmann (1862-1897) | Toccata (uit de Suite Gothique) |
viool & orgel | |
Marco Enrico Bossi (1866-1925) | Adagio, op. 84 |
Willibrordusorgel en transeptorgel (bespeeld door Naoko Shimizu) | |
Eugène Gigout (1844-1925) | Grand Chœur dialogué |
Marco Enrico Bossi (1866-1925) | Uit Six Pièces pour Grand Orgue op. 70 – 2. Musette |
viool & orgel | |
Josef Gabriel Rheinberger (1839 – 1901) | Gigue, op. 150, nr. 3 |
Solisten
Ton van Eck is titulair organist van de kathedrale basiliek St.-Bavo, Haarlem. Uitgebreidere informatie over hem is te vinden op deze website of op de website van het College van Orgel-adviseurs Nederland.
Leonie Bot maakt sinds april 2013 deel uit van de tweede violengroep van het Koninklijk Concertgebouworkest. Zij studeerde bij Coosje Wijzenbeek aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, bij Istvan Párkányi in Amsterdam en bij Axel Strauss aan het San Francisco Conservatory of Music. In San Francisco werd ze vervolgens lid van het New Century Chamber Orchestra.
Leonie Bot remplaceerde bij onder meer het Concertgebouworkest, het Rotterdams Philharmonisch Orkest en het Symfonisch Orkest van Opera Ballet Vlaanderen. Ze was medeorganisator van ‘Classical Revolution’, een maandelijkse open klassieke jamsessie naar Amerikaans voorbeeld, in Cafe Eijlders in Amsterdam. Voor Leonie Bot werd in 2015 een viool van L. Storioni verworven door de Foundation Concertgebouworkest en in bruikleen verstrekt.
Toelichting op het programma
De “chaconne van Vitali” houdt de muziekwetenschappelijke wereld al ruim anderhalve eeuw bezig en wordt door sommigen beschouwd als een muzikale hoax.
De eerste uitgave, in 1867, van Ferdinand David is duidelijk een romantische bewerking die in 1911 in dat opzicht nog overtroffen werd door die van de Belgische violist Leopold Charlier.
Het oudste manuscript van deze compositie werk dateert echter wel degelijk uit minstens het begin van de 18de eeuw en bevindt zich in de Sächsische Landesbibliothek in Dresden. Het is vermoedelijk een kopie van Johann Jacob Lindner of Johann Gottfried Grundig. Maar of het een compositie is van Tomaso Antonio Vitali is niet duidelijk. Ondanks deze discussie blijft het een mooi en imposant stuk.
Igor Stravinsky componeerde Elegy voor solo viool in 1944, na zijn emigratie naar de Verenigde Staten van Amerika. Het werk was een opdracht van altviolist Germain Prévost van het Pro Arte Quartet ter nagedachtenis aan de oprichter en violist van het kwartet, Alphonse Onnou, die in 1940 overleed. Hoewel Stravinsky zelf verschillende van de mensen voor wie hij herdenkingswerken moest schrijven niet kende, lijkt het erop dat Stravinsky in dit geval wel een band had met Onnou, aangezien het Pro Arte Quartet betrokken was geweest bij uitvoeringen van zijn muziek, hoewel er aanwijzingen zijn dat het werk al was geschetst voordat de opdracht van Prévost werd ontvangen.
Elégie is een ongewoon werk, dat wordt aanbevolen voor uitvoering op viool of altviool met transpositie omhoog of omlaag met een kwint, en dat moet worden uitgevoerd met gedurende het hele stuk demping door een sordine, waardoor een donkere en sombere klankwereld ontstaat. De driedelige vorm van het stuk bestaat uit een fuga-achtig middendeel met twee in elkaar grijpende stemmen, omlijst aan het begin en het einde door een zich langzaam ontvouwende, chant-achtige en meditatieve melodie, onderbroken door adempauzes van verschillende lengte die tussen de frasen in de muziek zijn aangegeven. Interessant is dat dit stuk ook in 1945 en later nog verschillende keren werd uitgevoerd met een dans op choreografie van George Balanchine, die in zijn werk probeerde
‘de flow en geconcentreerde verscheidenheid van de muziek weer te geven door middel van de
verweven lichamen van twee dansers die op een centrale plek op het podium stonden’.
Louis Vierne schreef vier series van zes Pièces de Fantaisie in impressionistische stijl en is daarmee een evenknie voor orgel van Claude Debussy met zijn 24 Préludes voor piano.
Het in vijf episoden verdeelde Naïades verbeeldt de sierlijke dans over het water van deze waternimfen uit de Griekse mythologie). Om die sierlijkheid niet te verliezen moet dit werk ook niet te snel gespeeld worden. Doorlopend passagewerk zorgt voor de continue, wiegende beweging, en in twee tussenspelen dient het in de linkerhand als begeleiding voor een vragende melodie in de discant. Gebroken akkoorden voeren als coda naar het slot.
De jong gestorven Léon Boëllmann en Eugène Gigout waren door een familieband met elkaar verbonden. Dat kwam als volgt: in 1885 trouwde Léon Boëllmann met Louise Lefèvre, de oudste dochter van Gustave Lefèvre, sinds 1865 directeur van de Ecole Niedermeyer de door de protestant Louis Niedermeyer opgerichte katholieke kerkmuziekschool waar Boëllmann docent was. Boëllmann trad zo toe tot de familie Niedermeyer, aangezien Gustave Lefèvre getrouwd was met Eulalie, één van de twee dochters van Louis Niedermeyer. Zijn andere dochter, Mathilde, trouwde in 1869 met Eugène Gigout. Zo werd Boëllmann een aangetrouwde neef (oomzegger) van zijn orgelleraar, voor wie hij zo veel ontzag had. Deze laatste, die geen kinderen uit zijn huwelijk had, noemde hem zelfs zijn adoptiezoon. Na het jong overlijden van Boëllmann en zijn echtgenote voedden Gigout en zijn vrouw hun drie kinderen op. De jongste dochter, die zich later Marie Louise Boëllmann – Gigout noemde, werd organiste en orgeldocente, en zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet.
Boëllmanns bekendste werk is de Suite Gothique met de wervelende toccata tot slot. Vandaag wordt deze uitgevoerd als eerbetoon aan een oud-voorzitter van de Stichting Willibrordusorgel die afgelopen weken een kroonjaar bereikte en, ook na zijn aftreden, zeer veel voor de stichting heeft gedaan. Het is een van zijn favoriete orgelcopmposities.
Evenals veel van zijn collega’s schreef ook Marco Enrico Bossi een Adagio voor viool en orgel, een melodieus en gevoelig stuk, kenmerkend voor het eind van de 19de eeuw, dat echter in het verdere verloop door de orgelbegeleiding met syncopen en triolen uitstijgt boven het niveau van een ‘genrestukje’.
Hoewel het feestelijke Grand Chœur dialogué van Eugène Gigout ook op één orgel uitgevoerd kan worden, genoot bij de componist de uitvoering op twee dialogerende orgels de voorkeur.
Daar de St.-Bavokathedraal, dankzij de aanwezigheid van het transeptorgel, in het bezit is van een tweede instrument van behoorlijke omvang, kunnen we, dankzij de medewerking van Naoko Shimizu, hiervan gebruik maken voor een indrukwekkend ruimtelijk effect. De twee instrumenten wisselen elkaar vooral in het eerste gedeelte en aan het slot af, terwijl het hoofdorgel in het midden een lange solo heeft.
Ter ontspanning klinkt de Musette van Bossi, eenelegant stuk waarbij het orgel een draailier imiteert, wat te horen is aan de bijna altijd klinkende bastoon (A) waarboven zich een beweeglijke melodie ontvouwt.
Het concert wordt besloten met de Gigue uit de zes stukken voor viool en orgel van Josef Gabriel Rheinberger, een compositie waarin vooral de viool, maar ook het orgel kan glanzen.
Gegevens concert
Locatie: Kathedrale Basiliek St.-Bavo, Haarlem, Leidsevaart 146, 2014 HE Haarlem. De hoofdingang bevindt zich tussen de torens aan het Bisschop Bottemanneplein.
Toegang: gratis, vrijwillige bijdrage. Kosten € 10-15,– per persoon. Donaties: zie donateurspagina
Sponsoren 2025
